Licht valt door het hoornvlies, pupil en lens op het netvlies.
De iris, een kringspier die ook de kleur van je oog bepaalt, regelt de grootte van de pupil en daardoor de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt.
De lens zorgt ervoor dat het beeld scherp op het netvlies valt. Tot zover lijkt het oog nog op een doodgewone camera.
De oogbol is gevuld met glasvocht, een transparante gel die zorgt dat het oog zijn vorm behoudt.
Op het achterste gedeelte van het netvlies bevinden zich staafjes en kegeltjes, lichtgevoelige zenuwcellen.
Zes oogspieren (aangedreven door de hersenzenuwen) kunnen het oog naar boven, beneden, links en rechts laten draaien.
Staafjes
De staafjes bevatten slechts één type licht gevoelig pigment. Ze kunnen daarom maar één type informatie doorgeven, namelijk hoeveel licht er is. Daardoor zijn ze het gevoeligst voor veranderingen tussen licht en donker, vorm en beweging. In het donker en schemer, gebruik je hoofdzakelijk je staafjes en kun je geen kleuren zien.
Kegeltjes
Er zijn drie type kegeltjes, elk met een ander lichtgevoelig pigment. Die pigmenten reageren op verschillende golflengtes: lang (rood-oranje), middellang (geel – groen) of kort (blauw). De signalen van de kegeltjes worden verzonden naar de hersenen die deze berichten in de waarneming van kleur vertalen.
Sommige mensen kunnen zo ie zo geen kleuren onderscheiden – deze mensen zijn kleurenblind. Iemand die kleurenblind is heeft een bepaald type kegel niet of één type kegel kan zwak zijn. Ongeveer 8% van alle mannen en ongeveer 0,5% van alle vrouwen is kleurenblind. Behalve voor kleur, gebruiken we de kegeltjes ook voor het waarnemen van fijne details.
Één gedeelte van het netvlies bevat helemaal geen fotoreceptoren (kegeltjes en staafjes). Dit is onze blinde vlek. Hier verlaat de oogzenuw het oog op weg naar de hersenen.
(Bron: neurokids.nl)